Territorium

Elke morgen en avond gaan de vogels tekeer alsof hun leven ervan afhangt. Dat is ook zo, zegt de bioloog: territoriumdrift. Maar als het raam openstaat en de klanken golven binnen, opnieuw en opnieuw, dan overvalt mij een levenskracht waar ik jaloers op ben. En een onaardse schoonheid. Dichters zijn het, de vogels, ze moeten telkens weer adem halen, ze trekken spurtjes, ze praten in versregels, kort maar krachtig, maar zo welluidend.

Wij mensen zetten troepen neer en afrasteringen, als we aan ons territorium denken. De vogels zingen zichzelf een plek. Overleven dank zij de kunst: wij hebben het ook in ons, alleen nog niet als het over conflicten gaat. En toch, en toch, is het niet via de muziek dat Afrika zijn plek krijgt? Uitsluiting, corruptie en droogte, maar als je zingt vlieg je daarboven.

Zingen is van een grotere aanwezigheid, is een belofte die begint, en herinnering, is opvliegen en geloven dat het mogelijk is. Dat weten ze in de kerken, dat weten ze op de feesten, dat weten ze bij het huilen. Zingen heeft een vleugelslag. Zingen komt van en gaat naar ver. Er moet iemand zingen als je dood gaat. Er moet iemand zingen als je geboren bent, al zijn het die paar armen die nooit gezongen hebben en dat nu wel doen. Zingen lost makkelijker op, als de lucht. Want er is zoveel dat zingt: de schaduw op de muur of op de grond. Een stem die wacht en luistert, zingt. Lichtvlekken, en de kleuren die onverzadigbaar zijn, en de verhalen, even onverzadigbaar aanwezig in woorden, muren en de stap van mensen.

Blikken

Niets zo fascinerend als een blik. Je hebt het gevoel dat je zeer dicht bent gekomen, een binnenkant ziet die eigenlijk een beetje geheim had moeten blijven. En ook wel blijft.

Onder mensen kan je niet lang gaan staren naar iemands ogen, dat heeft iets overtrederigs, iets agressiefs misschien, op straat zou je er klop voor kunnen krijgen. Vandaar dat het een cadeau is blikken te mogen bekijken in een museum. Een blik is het begin van een gesprek. En als zo vaak zou een gesprek wel willen beginnen, maar begint het niet, of stokt het vlug.

Dit zijn enkele blikken die ik ving met mijn fototoestel. Ik probeer even wat langer te kijken en iets van de ziel erachter te vangen. Het is een kleine poging, een begin van gesprek.

De peilloze droefheid van Van Gogh (Kröller Müller), de overgave in rust van de hond in de Gentse Bagattenstraat, het verzet in de ogen van Marlene Dumas’ meisje (Maastricht Bonnefanten), de diepe wonde in het schilderij die ik zag in het Gust De Smetmuseum (Deurle-Latem), de fijne blinkende trots van de jonge vrouw uit het MSK (Gent), de wilde blik van schilder Jan Burssens (Mudel Deinze)…

En dan, de meest dichtbij komende blik, ik zag haar in Kröller Müller, en ik weet niet wat in haar omgaat…

Goede Vrijdag

St Omer

Het is vandaag de dag van de moord op de man van Nazareth. Niks mis met je leven te laten ritmeren met hele oude verhalen. Ritmeren doen ook de seizoenen met breed gebaar, dat doet het weekend, sommigen laten hun leven zelfs indelen naar de thuiswedstrijden van AAGent.

Maar die moord dus. Het is de dag van de vermoorden vandaag. De overhoop geschotenen, de bedolvenen, de verkrachten, de uitgeslotenen, de vergetenen, diegenen die onzichtbaar werden.Vele vormen van moord in dit leven…

Maar ik heb in mijn leven al genoeg vormen van verrijzenis gezien, dat het woord me dierbaar is geworden. Geen geloof in een lichaam dat zomaar uit een graf stapt, nee. Maar als je iemand hoort vertellen hoe de angst zo diep in zijn lichaam zat dat hij zelfs de kamer rondom vreesde, en hoe de huisdokter hem hand in hand zo ver kreeg dat het toch lukte, dan weet je dat verrijzenis mogelijk is. Het is een oud woord, maar ik hou van oude woorden. Die dokter was genade.  

Misschien helpt dat oude verhaal me ook niet zelf wat vermoord te worden door de vele gruwel die ik hoor en zie. Er is veel gruwel in dit leven…

Maar het graf was leeg, wat een prachtig open einde. En Nobelprijsdichteres Szymborska schrijft, in haar lakonieke stijl, hoe na elke oorlog er toch weer iemand begint op te ruimen (“Het begin”). Opruimen, verdorie, schoppen en mensenhanden blijken sterker te zijn dan bommen. En ik denk aan het meisje dat wegliep van haar boosaardige ouders naar de politie en terechtkwam bij een jong koppel met twee jonge kindjes, en haar leven herbegon, aha zo ziet een normaal gezin eruit, aha zo gedraagt een normale man zich, en dan was het nog een lange weg. Maar wat een geloof in heropstanding had ze…

Nu nog de meisjes van Gaza, en Oekraïne, en Jemen, en Soedan. En de Jezidi-meisjes. En de Rohinya-meisjes…

La tendresse

Kijk, daar had ik vandaag behoefte aan… Aan die tedere stem van Bourvil (woorden van Noel Roux en muziek van Hubert Giraud).

LA TENDRESSE

On peut vivre sans richesses
Presque sans le sou
Des seigneurs et des princesses
Y en a plus beaucoup

Mais vivre sans tendresse
On ne le pourrait pas
Non, non, non, non
On ne le pourrait pas

On peut vivre sans la gloire
Qui ne prouve rien
Être inconnu dans l’Histoire
Et s’en trouver bien

Mais vivre sans tendresse
Il n’en est pas question
Non, non, non, non
Il n’en est pas question

Quelle douce faiblesse
Quel joli sentiment
Ce besoin de tendresse
Qui nous vient en naissant
Vraiment, vraiment, vraiment

Le travail est nécessaire
Mais s’il faut rester
Des semaines sans rien faire
Eh bien, on s’y fait

Mais vivre sans tendresse
Le temps vous paraît long
Long, long, long, long
Le temps vous paraît long

Dans le feu de la jeunesse
Naissent les plaisirs
Et l’amour fait des prouesses
Pour nous éblouir

Oui mais sans la tendresse
L’amour ne serait rien
Non, non, non, non
L’amour ne serait rien

Quand la vie impitoyable
Vous tombe dessus
Qu’on n’est plus qu’un pauvre diable
Broyé et déçu

Alors sans la tendresse
D’un cœur qui nous soutient
Non, non, non, non
On n’irait pas plus loin

Un enfant nous embrasse
Parce qu’on le rend heureux
Tous nos chagrins s’effacent
On a les larmes aux yeux
Mon dieu, mon dieu, mon dieu

Dans votre immense sagesse
Immense ferveur
Faites-donc pleuvoir sans cesse
Au fond de nos cœurs

Des torrents de tendresse
Pour que règne l’amour
Règne l’amour
Jusqu’à la fin des jours

Bill Viola

Inspirerend sterke expo van video-werk van Bill Viola in La Boverie (Luik). Je begint met die ontzaglijke en ontzag wekkende video van metershoog vuur en waterval, brullend van geweld. Vernietiging en verheffing, in één beeld.

Hij toont drie portretten, twee vrouwen en een man, ze lijken verstild gefotografeerd. Maar zoals het vaak gaat met ontmoetingen die tijd krijgen, zie je het leven groeien in hen, de gesloten ogen gaan open, of omgekeerd, soms kijken ze je aan. En dat alles in die traagheid die Viola alle tijd oplegt: tijd is voor hem een langzame danser, een verzamelaar van ogenblikken, zelf een aandachtige toeschouwer. Tijd wacht, net als wij, op transfiguratie (om het met een bijbels woord te zeggen) of metamorfose (om het woord van Ovidius te gebruiken).

Hij maakt een video van drie figuren op de achtergrond, het beeld is grijs en onscherp en vol ruis, als de televisie vroeger toen de antenne niet goed stond. Maar je blijft kijken, en je ziet ze traag naderbij komen. En je ziet dat het drie vrouwen zijn, één is ouder, een moeder met twee dochters. Ze komen naderbij en ze wachten tegelijk. Dan zet de moeder een stap naar voor en breekt plots door dat grijze gewemel, dat een gordijn van water blijkt te zijn. En ineens is ze van kleur, die vrouw, ze wrijft het natte haar uit haar ogen en keert zich, moeder zijnde, om naar de meisjes achter haar. Ze steekt haar arm door de waterval en neemt het oudste meisje mee naar voor, naar de kleur, naar de herkenning, naar het dichtbije, naar het gedeeld mensenleven. En daarna het jongste meisje, dat glimlacht naar haar moeder, nadat ze ook het water uit haar ogen heeft gewreven. En zo blijven ze staan, net geboren zou je kunnen zeggen. En dan keren ze zich om, gaan door het grijze geweld (want je hoort het water vallen) en verdwijnen weer in die vreemde andere wereld. Het is niet echt een metamorfose à la Ovidus, het is eerder de wondere ervaring dat we een andere mens plots in licht en kleur kunnen zien, een binnenkant kunnen zien die glanst, een nabijheid die je onverwacht werd gegeven, zomaar. De zieke die wakker wordt zonder pijn, en dat zie je in het gezicht. De demente die plots weer helder aanwezig is. Het onvermoede talent dat je ontdekt in iemand waar je het niet had verwacht. De video heet Three Women, ik vergeet hem niet meer.

Zoals de video’s van twee oudere mensen, een naakte vrouw en een naakte man. Ze komen traag dichterbij en laten zich bekijken, zoals ze ons bekijken. Er valt zachtjes, van opzij, wat licht op hen. En dan gaan ze, traag, met een klein lampje hun oude lichaam af, beschijnen hand en zij en schouder en wang, een oud lichaam is een prachtding…

Ga kijken, halverwege april loopt de expo op haar eind. Ik kopieer hier geen fragmentje zoals je die kunt vinden op tinternet, want dan mis je de trage aandacht, de donkere projectiezaal, het gedeelde kijken, en de inspiratie in je kop…

Oude vingers

Ines Van de Kieboom blijft schilderen, Philippe Herreweghe blijft dirigeren, Koenraad Tinel blijft tekenen, het oude jaar 2024 blijft beeldhouwen…

Is de creativiteit van oude vingers anders dan die van jonge vingers…?

En als er nog een verhaaltje bij hoort, nog mooier… Een fietsende vriend bracht het kantwerkje onbewust mee met zijn schoen en liet het achter in onze gang. Ik vond het toen hij weg was, het was of het op ons lag te wachten. Dag schoon ding, zei ik, en ik raapte het voorzichtig op.

Kantwerk

Te midden van al dat jonge lente-geweld zie ik in mijn tuintje plots de oudgedienden van vorig jaar staan.

Ze zijn hun kleur kwijt, maar mijn hemel, ze hebben geen kleur meer nodig: kijk naar die fijne rimpeltjes en lijntjes en knoopjes, kijk naar dat kantwerk van een heel leven. Kijk naar de stille tijd die ze verzamelden, er zit minzaamheid in.

Dat jonge leven loopt door elkaar van creatieve goesting, dat oude heeft alles al gezien en laat zich drijven. Vrienden genoeg die hen willen dragen: windvlagen, die oude handen van d’oude grond, een beetje koude lucht , een beetje licht, geuren die even willen blijven, wat zon.

De bladeren liggen al een winter lang op de aarde aarde te worden, maar zij nog niet, er is nog zoveel te genieten, waarom zou je haast maken…

Lenteleven

Zo lamzakkerig winter is (blijven liggen in zijn bed van grijs, elke dag dezelfde kleren aan), zo uitgeslapen fris is de lente. Ik blijf mij verbazen hoe al die moteurkes aanslaan in de bomen. Het moet daar vanbinnen een drukte van jewelste zijn: aanvoeren van sappen, stielmannen met fijne vingers die de knoppen loswikkelen, meester-schilders die kleuren vergelijken en uitproberen, landmeters die de groei van nieuwe takken plannen, en wat zo’n boom allemaal aan vaardigheid nodig heeft. Ik wou dat ik dat kleine kabaal kon horen, maar ja, mijn oren zijn niet sterk genoeg.

Een beetje bioloog zal makkelijk uitleggen hoe warmte en vocht en licht groei stimuleren, maar daarmee is mijn verbazing nog niet gestild. Hoe kan het (überhaupt, zeggen de Duitsers dan) dat dat hele gegeven leven er gewoon is? Die talentvolle balletdanser magnolia (een plantaardige
Sidi Larbi Cherkaoui) had ook een stijve hark kunnen zijn? De perenboom had ook kunnen besluiten: sorry, zo’n peer is mij teveel werk hoor?

Hoe komt al dat leven toch aan zoveel dynamiek, zoveel goesting, zoveel creativiteit? Zoveel enthousiasme, denk ik, als ik de duizenden fijne druppeltjes zie waarmee de krentenboom zijn schilderij al begonnen is? Alles kan altijd opnieuw beginnen, schijnt het grote Leven te zeggen, en dat vind ik (nou, zeggen de Nederlanders dan) zeer troostend.

Mijn tweede huid

Mijn tweede huid

De zon schijnt. De dag staat wijdopen: een zee die in de verte af en aan spoelt, een soort zindering die zich onder mijn voeten voortplant. Gele ranonkelbloemen. Duivengekoer. Schaduwen die zich zoals altijd goed weten te verbergen. Vogeltrillers. Een trein die voorbij holt.

De hele dag is het zo al bezig, dit bijeenkomen van leven. Ongevraagd lijkt het wel, maar misschien ook niet. Overvloed brengt mij altijd in een wat verzonken stemming,  als een kind dat zich verloren kijkt naar zoveel nieuwe wereld. Dat week worden aan de randen, daar hou ik wel van.

De hele dag ook zit ik alleen in dit huis. De vrouw die mijn geliefde is, wordt tot vanavond opgeëist door haar werk. En nu zit ik hier te wachten tot die zingeving een beetje is uitgewoed. Vreemd, dit wachten.  Van een andere orde dan de dag bekijken en beluisteren. Hoe langer ik moet wachten, hoe meer ik besef dat zij meer is dan de zoveelste laag tussen de andere, het zoveelste geluid. Wat is het dat twee mensen doet samenleven? Het voordeel van een gedekte tafel en een warm bed? Van woord en wederwoord, waarmee nog wat meer stukjes werkelijkheid voorbij komen, in verhevigde want samengebalde vorm? Het voordeel van samen afbetalen?

Het gaat veel dieper, vermoed ik. Het gaat om de huid. Een geliefd mens waarmee je samenleeft, is een tweede huid. Bij baby’s is het zo zichtbaar, bij oude breekbare mensen ook: dat de huid van een mens zo dun is, zo onwaarschijnlijk dun. Groter geworden valt het minder op, maar de dunne huid blijft kou voelen naast warmte, en ook stemmen en gedruis van een malende wereld druppelen binnen alsof we lek zijn, veel te lang en te veel open staan, niet goed in elkaar zijn gezet. Soms denk je dat je de enige bent die zo vol kieren en gaten zit, maar dat is slechts schijn. Veel is schijn bij die opgegroeide mensen. Dan is het goed als je er een huid bij hebt. Dat je nog een hoofd hebt: want ook daar raast het soms, woorden die je niet stil krijgt, wat je ook doet.

Het geldt ook omgekeerd. Ook als je overloopt, van blijdschap of ervaring of zottigheid, is het goed uiterwaarden te hebben, weiden en gronden waarin je kunt overstromen. Dat geldt ook voor samen eten, samen lachen, samen een straat aflopen, samen inslapen.

Zijn de allenen dan beklagenswaardig alleen? Waarom zouden ze. Ik vermoed dat mensen die alleen leven, met zichzelf kunnen omgaan als met een geliefde, van zichzelf de huid kunnen voelen alsof die hen gegeven is uit liefde, uit nabijheid, uit warmte. Naar hun stem luisteren als naar iets kostbaars dat iemand zegt. Een glas wijn kunnen drinken alsof een vriend het hen gaf. Het lijkt hoge kunst, en dat is het ook. Want wie het niet kan, of wie op momenten zijn huid weer dun voelt worden, die weet hoe groot en zwaar de wereld is voor een lichaam alleen.

Wees standvastig, sta sterk, zoek niet de steun van een ander mens, schreef de stoïcijn Marcus Aurelius. Dat is allemaal goed en wel, maar hij had toch ook zijn dagboek om tegen te spreken. En allicht luisterde hij ook naar alle klanken van de dag die zong rond zijn oren, en keek hij het leven aan zoals ik vandaag. Ook dat is een huid die ons gegeven wordt en die, als we ons openstellen en leeg kunnen worden, vol genegenheid zit. Er is iets zachts aan het voorbij komen van alles, iets van de verwondering die je ook voelt als je een kind ziet. Dat is zo met aanwezigheid: je krijgt en je blijft krijgen, en je hebt niets gevraagd. Aanwezigheid die volheid wordt, dat is een sterke tweede huid.

Dat geldt ook voor haar die straks thuiskomt. Een gedekte tafel is voor haar al een beetje veel krijgen, dat weet ik. Dus vlug een mooie tafel dekken, dat ook het meubel weer even weet waarom het gemaakt is. Een karaf koel water, groenten met een smaak zoals ze die graag heeft, een stevige stoel en de verwarming hoog genoeg: ja ik weet wel hoe ik mijn tweede huid moet verzorgen.

(uit: Inleiding op de geliefde, 2015)